Erfgoed in Peel en Maas

Teuten uit Meijel en Helden, expats van vroeger... 

Afbeelding

In ‘Erfgoed in Peel en Maas’ beschrijven Jos Pouls en Henk Thiesen allerlei aspecten van het gemeentelijk erfgoed. Ook de lokale historie komt aan bod met interessante verhalen, bijvoorbeeld het verhaal van de Teuten in Peel en Maas. Het gaat dan over mannen die in vroegere tijden op grote afstand van hun Limburgse thuisbasis in Duitsland actief waren als ambachtsman of handelaar.

‘Teut’ komt waarschijnlijk van teutoons (=Duits) of van het Duitse woord Tüte (=tas). Die relatie met Duitsland is logisch want Teuten waren ondernemende, reislustige mannen die als marskramer hun koopwaar in Duitsland aan de man brachten. Ze kwamen uit plaatsen als Heythuysen, Roggel, Meijel, Helden en Nederweert en verder vooral uit de Brabantse Kempen. Hun handelswaar betrof allerlei koperen en tinnen producten (koperteuten), mensenhaar (haarteuten, voor vervaardiging van pruiken) en stoffen (textielteuten). Er waren ook teuten die een winkel dreven in het buitenland of die zich speciaal richtten op het castreren van varkens, stieren, schapen en paarden (lubbers). In den vreemde genoten Teuten allerlei privileges omdat ze beschikten over bijzondere kennis en vaardigheden. Je zou ze daarom kunnen zien als een soort expats avant la lettre. 

Meestal vertrokken de Teuten in het voorjaar naar het buitenland om pas in de late herfst terug te keren naar hun geboortedorp. Daar werden dan de rustige wintermaanden doorgebracht. Ook kwam het voor dat ze meer dan tien jaar wegbleven. Eenmaal voorgoed terug - meestal rond hun dertigste - behoorden de ex-teuten tot de betere kringen en gingen ze aan de slag als boer of ambachtsman. Hun hoge positie dankten ze aan het vergaarde kapitaal - Teuten waren vaak rijker dan hun dorpsgenoten - hetgeen blijkt uit hun fraaie huizen. Ze droegen aanzienlijk bij aan de plaatselijke economie en deden met hun geld ook goede werken. Teuten waren mensen die de wereld hadden gezien en droegen bij aan de verruiming van het blikveld van hun dorpsgenoten.  

 
Meijelse en Heldense teuten

Zijn er namen bekend van Teuten uit Peel en Maas? De Meijelse jongens Frits Goordts, Frans Doensen en Peter Goesens reisden tussen 1756 en 1760 rond in Mecklenburg-Schwerin, ruim 500 kilometer van hun geboortedorp, en verhuurden zich er waarschijnlijk als ambachtslieden. Rond 1800 verbleven in hetzelfde gebied hun dorpsgenoten Hendrik van Bree en Antoine Bollen, die koperslager en ketellapper waren. Bollen huwde daar met een boerendochter, kreeg er acht kinderen en keerde nooit meer terug naar Meijel. In Celle bij Hannover waren weer wat later Fried van Bree, Fried van Ostayen en Fried Verheijen actief, allen ook koperslager. Het lijkt erop dat de Meijelsen een vast gebied hadden waar ze elkaar troffen en waarbinnen ze zakelijk samenwerkten.


Uit Helden kennen we de namen van elf mannen die rond 1800 actief waren als koperslager in de buurt van het Noord-Duitse Hannover. De vijf Heldenaren Jean Steeghs, Jean van Hooren, Andre Korsten, Mathieu Peeters en Jean Winckens verbleven er vele jaren om vervolgens met een stevige portemonnee naar huis terug te keren en hun leven hier te hervatten. Ook andere jonge Heldenaren verbleven toentertijd in Hannover zoals Jan Verhaegh, Jean Houwen, Willem Seegers, Willem Peeters, Gerard van Hooren en Henri Knippenbergh. Mogelijk hadden ze daar het privilege op koper? Waarschijnlijk werden de mannen niet alleen gedreven door de wens om in den vreemde goed geld te verdienen maar ook om de gevreesde, Franse militaire dienst te ontwijken.
Waarschijnlijk heeft Peel en Maas in de zeventiende en achttiende eeuw nog veel meer Teuten gehad - onder meer in Maasbree en Baarlo - maar hun namen moeten nog in de archieven worden opgedoken. Misschien iets voor een lezer?


Strakke organisatie

Wat de Teutenhandel bijzonder maakt is dat het hier niet ging om voor zichzelf opererende marskramers, maar dat ze onderdeel waren van strak georganiseerde vennootschappen. Zo’n verband bestond uit leerlingen in loondienst en ‘meesters’. De laatsten hadden het voor het zeggen en brachten het vereiste kapitaal in. Pas na zes jaar oefenen kon een leerling meester worden, mits van onbesproken gedrag. De organisatievorm verklaart dat Teuten vaak familie waren van elkaar, allerlei vaste regels hadden over winstdeling en beloning en ook vaste uniformen. Eén keer per jaar hielden ze hun jaarvergadering in het thuisdorp en werd financieel afgerekend. De Meijelse Teuten deden dat waarschijnlijk in Heythuysen, samen met de Teuten uit buurdorpen. In Heythuysen bestond nog lang een aparte compagnieskamer bij herbergier Verschueren (nu De Gouverneur), waar formeel werd vastgesteld wat ieders deel van de winst was.

De teutenhandel werd in de loop van de negentiende eeuw overbodig door de opkomende industrialisatie, de steeds betere vervoersmogelijkheden en het ontstaan van grote winkels.

Bronnen: Medelo nr. 2, Van verleden naar heden (1983) en De Moennik 39 (2009). 

Afbeelding
Afbeelding